De naam Ermelo komt in de vorm Irminlo al voor in een giftbrief van de rijke Fries Folcker uit het jaar 855. Of er toen al sprake was van een dorp rond de plek van de Oude Kerk is de vraag. Die kerk was er nog niet en dorpen ‘wandelden’ toen nogal eens door een beperkt gebied. Wanneer de grond was uitgeput verplaatste men de boerderij een eindje. Waar voorheen was gewoond, was de bodem rijker geworden en geschikter om daar akkerbouw te plegen. Misschien moeten we het oude Ermelo dan zoeken op verschillende plekken in wat voorheen de Ermelose Enk was. Dat een kleine woongemeenschap met de naam Irminlo al ruim voor 855 bestond is wel waarschijnlijk.
Met de bouw van de kerk kwam er een einde aan het verplaatsen van een dorp. Op den duur vestigden zich om de kerk vooral mensen die een vak uitoefenden en niet in de eerste plaats op landbouw waren aangewezen. Dat waren natuurlijk de pastoor, de herbergier, timmerlieden en smeden. In de late middeleeuwen vinden we specifiek in Ermelo ook pottenbakkers en ook een of misschien twee rentmeesters van geestelijke instellingen in Utrecht die veel goederen in de regio bezaten. Het is niet raar te veronderstellen dat het Ermelo van de 12e tot 15e eeuw relatief belangrijker was dan in later tijd.
Halverwege de 19e eeuw was Ermelo een klein dorp. Een kerk, een molen, een pastorie en enkele tientallen woningen langs een doorgaande weg. Meer was het niet. Met de activiteiten van ds. Witteveen na 1860 en vooral de vestiging van de grote instellingen na 1885 begon een onstuimige groei die – zij het gematigd – tot nu doorgaat.