Dit verhaal gaat over Kindergoed. Het is een bewerking en actualisering van enkele artikelen die in 1996 en 1997 in ’t Erf van Ermel, het tijdschrift van de Oudheidkundige Vereniging ‘Ermeloo’, zijn gepubliceerd. Meteen al rijst de vraag: over welk Kindergoed gaat het, want er lijken er twee te bestaan.
De voormalige boerderij Kindergoed. (Coll. Gert Staal)
Het meest bekend is, denk ik, de boerderij van Van Diest, waar de naam met sierlijke letters op een bijgebouw is aangebracht. Deze is te vinden op de hoek van de Nijkerkerweg en de Telgter-Buurtweg. De boerderij staat nu met de voorgevel in westelijke richting en kijkt uit over het deel van de Nijkerkerweg dat vroeger Lange Steeg werd genoemd. Voorheen stond de rond 1940 vervangen oude boerderij iets dichter bij het kruispunt en met de voorgevel naar het noorden. Er is nóg een Kindergoed. Aan een zijpad van de Telgter-Buurtweg staat op het huis met nummer 13 ook Kindergoed te lezen. De Topografische kaart lijkt dit huis aan te duiden als het echte Kindergoed.
Het stukje Telgt waarover het hier gaat. Rood rondje: Boerderij van Van Diest. Blauw: Telgterbuurtweg 13. Groen: Klein Kindergoed.
Welke van de twee kan op historische gronden met het meeste recht de naam opeisen? Nog steeds, zoals 25 jaar geleden, denk ik dat de waarheid hier in het midden ligt en dat het voormalige landarbeidershuis op nummer 5 er het meest recht op heeft. Hier woonde voorheen Ruitenberg. Het huisje droeg altijd in alle bescheidenheid de naam Klein Kindergoed.
Mogelijke ouderdom
In een lijst voor de herfstbede, een bepaalde belasting, uit ca. 1330 staan de horigen opgesomd die toen op de Veluwe woonden. Daarbij is ook vermeld aan wie zij horig waren. Onder Ermelo staat de naam Lubbrecht ter Kinghehues te lezen. Omdat Kindergoed vroeger meestal Kinderhuijs werd genoemd is het verleidelijk hierin de bewoner van deze Telgter boerderij te zien. Dat wordt nog versterkt door de daar vlak bij staande namen Wouter Kivit, Neude ten Have en Nenne Hollen. In de buurt van Kindergoed kwamen of komen de namen De Kieft, De Hoeve en De Hollenburg voor. Onder Putten zijn zulke overeenkomsten steevast goede aanwijzingen, maar voor de Ermelose lijst past wel enige voorzichtigheid. De genoemde mannen waren horigen van Johannes de Mere, een belangrijk man uit Boxmeer.
De onderste drie pijlen geven de leengoederen aan van het Huis Putten. Voor een uitleg van het kaartje: zie het verhaal over Noordbrandsgoed.
Dat Kindergoed toen al wel bestaan kan hebben, is niet eens zo onwaarschijnlijk. Aan de noordkant ervan lagen de boerderijen Noordbrandsgoed en Westenhuizen (nu Zeeburg). Van deze erven is bekend dat zij leengoederen waren van het Huis Putten. Voor Westenhuizen geldt dat deze al in 1313 onder die goederen wordt genoemd. Van Noordbrandsgoed dateert de oudste vermelding uit 1536. Dat is een stuk later, maar oudere gegevens zijn mogelijk verloren gegaan. Van Kindergoed is vast komen te staan dat dit ook een leengoed van Putten is geweest. Die Johannes de Mere, voluit Johannes Bok de Mere, moet zijn horigen hebben verkocht aan de hertog van Gelre. En die kan op zijn beurt deze goederen in leen hebben gegeven aan de heer Van Putten bij Elburg. Al is dat laatste gissen.
Het Agnietenklooster
Van Kindergoed zijn maar enkele leenbrieven bewaard gebleven, uit de jaren 1529 en 1569. Het erf werd niet in leen gegeven aan een persoon maar aan een instelling, aan het Agnietenklooster in Harderwijk. Dat klooster stond bij de (huidige) Vismarkt in Harderwijk. Volgens oude schrijvers was dit het voornaamste van de drie vrouwenkloosters in Harderwijk. Er woonden regularissen van St. Augustinus. De Harderwijker Ernst Brinck schreef in 1648: ‘Het was een rijk klooster omdat vooral de adel en oude geslachten hun dochters daar lieten intreden als ze met haar verlegen zaten’.
Een nog iets oudere aantekening die ik rond het Kindergoed gevonden heb dateert uit 1503. Ik ga er althans vanuit dat met het erve en goed toe Tellicht geheten der Kindererve hetzelfde bedoeld wordt (-erve en -goed zijn uitgangen die in verschillende perioden in zwang waren.) Der Kindererve behoorde in 1503 (waarschijnlijk in leen) toe aan Wolf Besselsz en zijn vrouw en dus nog niet aan het Agnietenklooster.
De voormalige kapel van het Agnietenklooster, het enige restant van het klooster. Rechts het Agnietenklooster aan de Koorn- en Vismarct, zoals afgebeeld op de vogelvluchtplattegrond uit 1639 van Nicolaas van Geelkercken.
Reformatie en beheer door de Staten van de Veluwe
De tweede helft van de 16e eeuw was een roerige periode, ook voor de mensen van toen die wel wat gewend waren. Het was de periode van de Opstand, van Beeldenstormen, de landvoogd Alva en andere bekende feiten die onze 80-jarige oorlog inluidden. In 1579 voegde Gelre zich definitief bij de opstandige noordelijke gewesten, verenigd in de Unie van Utrecht. Philips II, zoon en opvolger van Karel V, werd in 1581 door de Staten-Generaal afgezworen als landsheer. Voortaan maakte Gelderland deel uit van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In 1580 werden de bezittingen van rooms-katholieke instellingen als kerken, kloosters, kapittels, proosdijen et cetera onttrokken aan hun bestemming ten behoeve van de rooms-katholieke eredienst. Voortaan werden de opbrengsten gebruikt voor de instandhouding van de gereformeerde kerk en het onderwijs.
Aantekening van de verpachting van het ‘kijnderhuys’ aan Jan Gerritsen
De Staten van de Veluwe kregen het beheer van de in dit kwartier gelegen voormalige geestelijke goederen en stelden rentmeesters aan. Van de administratie is veel bewaard gebleven. Zo weten we dat Jan Gerritsen rond 1605 het Kinderhuijs heeft gepacht. Er staat niets vermeld over een leenband. Mogelijk is het erf al eerder vrijgekocht.
Ongeveer 150 jaar hebben de Staten het beheer gehad. In 1735 achtten zij de tijd gekomen om de in Ermelo gelegen goederen van de hand te doen. Deze werden geveild en het Kinderhuijs kwam in handen van de Harderwijkse burgemeester J.W. van de Graaff.
Een fragment van de veilingaankondiging van 1735
De ontwikkeling van een klein landgoed
Jacob Winter van de Graaff (1693-1752) is 32 jaar schepen geweest in Harderwijk en werd In 1751 burgemeester. In 1751 kreeg zoon Abraham, waarschijnlijk bij de verdeling van de erfenis van zijn moeder, de boerderij in eigendom. Abraham (1718-1787) werd in 1756 1e Stadssecretaris van Harderwijk.
Het is waarschijnlijk Abraham geweest die in de jaren daarna serieus werk heeft gemaakt van de omvorming van het oude boerenerf tot landgoed. Aannemelijk is dat hij in de jaren zestig de oude boerenhoeve heeft afgebroken en op het erf een buitenhuis heeft laten bouwen. Je kunt ervan uitgaan dat de oude boerderij was omgeven door geboomte en dat de vruchtbomen waarvan later sprake is, er ook al stonden. Het nieuwe herenhuis kwam zo niet op een kaal perceel te staan. De pachters die daar altijd hadden gewoond werden ondergebracht in een nieuwgebouwde boerderij op de hoek van de Nijkerkweg. Dat is het pand dat op de foto hierboven staat afgebeeld. Helaas is het precieze jaartal niet op de foto te zien, omdat een boom het uitzicht op het laatste muuranker belemmert.
Ten behoeve van zoon Jacob werd het Kinderhuijs in 1788 na het overlijden van zijn vader geveild. Daarvan vond de aankondiging plaats in de Amsterdamse Courant van 6 mei van dat jaar.
De advertentie uit 1788 met transscriptie
Ik zou inderdaad ‘zeer begeerig zijn om de kaart van dit Goed te zien’, maar die zal wel verloren zijn gegaan. Hier is vreemd genoeg geen naam vermeld bij de buitenplaats. Was de erg oude naam Kinderhuijs of Kindergoed niet wervend genoeg? Toch heeft deze advertentie wel degelijk daarop betrekking. Het zou goed kunnen dat bij de bouw van het huis of de aanleg er omheen gebruik is gemaakt van bouwmaterialen van het laatmiddeleeuwse Kinderhuijs. Een kleine archeologische vondst geeft aanleiding tot die gedachte. Zie het bijgaande verhaaltje daarover.
De situatie rond 1810 op twee verschillende kaarten van dezelfde kaartenmaker.
Het middelste kaartje nog verder uitgesneden.
Koper werd Herman Bruno Hartog, een Amsterdamse apotheker, die voor het geheel van landhuis etc. en bijbehorende boerderijen een bedrag over had van 12.700 caroli guldens. Kindergoed moet na zijn overlijden zijn geërfd door zijn zoon Frederik Hendrik, een eveneens te Amsterdam gevestigde arts. Deze liet namelijk in 1813 hout veilen dat bij Kindergoed stond. Frederik was in 1810 getrouwd met de Amsterdamse Magdalena van den Hoedt. Niet lang na 1813 moet hij zijn overleden. In 1820 hertrouwde Magdalena met Alexander Gordon, waarschijnlijk een verwant.
Het echtpaar liet het Kindergoed in 1821 door de Harderwijkse koopman Albert Bade veilen. Vanaf dat moment is de naam Kindergoed gebleven. Er was toen nog sprake van een ‘Heerenhuis’, en erbij behoorden vier daghuurdersplaatsen en een boerenerf. Dat komt overeen met de situatie van 1788.
Het buitenhuis is waarschijnlijk niet lang na 1821 verdwenen. Op de kadasterkaart uit 1832 is het niet meer te vinden. In 1828 verkocht Vitringa de percelen waarop het huis stond of had gestaan aan Stael van Holstein die de boerderij al in bezit had. Omdat de verkoop plaatsvond bij onderhandse akte weten we niet of de verkoop inclusief buitenhuis was. Erg waarschijnlijk is dit niet. Een van de percelen op die plek droeg nadien de naam ‘de Huisstede van het Kindergoed’, wat verwijst naar een verdwenen behuizing.
De naam Kindergoed is in die periode dus is zuidelijke richting verhuisd naar de boerderij. Mogelijk zijn de bewoners van de buurtschap de oude plek zo blijven noemen. Misschien ook hebben de tekenaars van de topografische kaart met een schuin oog naar de kaart van De Man gekeken en is daardoor de verwarring ontstaan waaraan ik hierboven refereerde.
In lokale handen
De boerderij Kindergoed werd in 1854 door de erven Stael van Holstein geveild en gekocht door de papiermaker Barend Huibert Pasman uit Putten. Deze heeft toen nog een aantal percelen gekocht die aan het einde van Nijkerkerweg of Lange Steeg lagen. Dit gebied stond bekend als De Weeg. Mogelijk is dit identiek is aan de Wedige die al in heel oude stukken wordt genoemd.
Na het overlijden van Pasman en zijn vrouw zijn hun bezittingen verdeeld onder de vier kinderen. Aan dochter Rijntje, gehuwd met de Puttense schoenmaker Jan Slot, viel de boerderij in Telgt toe. Toen zowel Jan als Rijntje in 1899 gestorven waren, lieten hun kinderen het Kindergoed veilen. Kindergoed werd gekocht door de broers Hendrik en Gerrit Ruiter Aaltszoon.
Gerrit Ruiter stierf in 1900. Zijn weduwe, Maartje Ruitenberg, was afkomstig van een klein erfje dat aan de noordkant aan Kindergoed grensde. Het lag aan het zandpad dat naar de Oude Telgterweg liep en het Stoffelsteegje werd genoemd. In 1908 verkocht Maartje het Kindergoed, met de Weeg en nog enkele bouwlanden. In de advertentie staat de weduwe Gerrit Ruiter c.s., dus met de mederechthebbenden. Dat zal waarschijnlijk nog zwager Hendrik Ruiter zijn geweest en na de veiling zal mogelijk de scheiding van het gezamenlijke kapitaal hebben plaatsgevonden. Maartje hertrouwde in 1910 met Eibert Loedeman. Beiden hadden al kinderen uit hun eerste huwelijk. Oudere Ermeloërs herinneren zich waarschijnlijk nog wel de halfzusters Beerdje Loedeman en Nennetje Ruiter die lang op de boerderij Klein-Emaus aan de Groene Allee hebben gewoond en daarna nog jaren aan de Berkenlaan.
Op bekend terrein
Kindergoed werd gekocht door Hartger Hendrikszoon van Diest, waarmee we op bekend terrein komen, want sindsdien is Kindergoed in eigendom gebleven bij zijn nazaten. Hartger was een zwager van de vorige eigenaren Gerrit en Hendrik Ruiter. Hij was getrouwd met hun zuster Heintje. Zo bleef Kindergoed dus eigenlijk in de familie. Met Hartger en zijn gezin kwamen ook zijn ouders op Kindergoed. Zij woonden al bij elkaar in op Driehuizen, hun vorige woonplek aan de Oude Telgterweg. Na Hartger heeft zijn zoon Hendrik (bijgenaamd ‘de Zendeling’) hier het bedrijf voortgezet. Vervolgens heeft diens zoon Gerrit de woning betrokken. Hij oefende er het vak van makelaar uit onder de bedrijfsnaam Agramak. Gerrit is in 2009 komen te overlijden. Inmiddels was Kindergoed ook een kampeerboerderij geworden, wat eigenlijk ook wel een hele goede invulling van en verbinding is met de eeuwenoude boerderijnaam.
Tot Hartger van Diest het Kindergoed betrok, had Jacob Jager het jarenlang in pacht bezeten. Jacob was een oom van Hartger en we nemen maar aan dat er een nieuwe woonplek voor hem is gevonden.
Tot slot
Zo heeft de lezer in enkele pagina’s een stoet van eigenaren uit vijf eeuwen zien passeren. In veel van deze boerderijverhalen zit een overeenkomstige ontwikkeling. Voor veel Ermelose boerderijen geldt dat zij oorspronkelijk bezit waren van een geestelijke instelling of een wereldlijke heer. Zij kwamen vaak in handen van rijk geworden Harderwijkse families. Na de Franse tijd hadden die families meestal niet zo veel belang meer bij hun bezit. De tijden waren duurder en bezit van een landgoed of landerijen gold niet meer als voorwaarde voor het verkrijgen van bepaalde functies. En zo zien we veel Ermelose boerderijen -soms als eigendom van een koopman bij wijze van tussenstap – in het bezit komen van boerenfamilies. In dit geval waren dat de gebroeders Ruiter en vervolgens de familie Van Diest.
Natuurlijk is er wel meer over zo’n woon- en werkplek te vertellen maar zo’n verhaal dijt al snel veel te veel uit. Met dit verhaal is een soort geraamte geleverd waarmee geïnteresseerden hun voordeel kunnen doen en waarop zij eventueel kunnen voortbouwen.