Landgoed Oud Groevenbeek. Putterweg 230

Oud en Nieuw Groevenbeek liggen tussen Ermelo en Putten, aan weerszijden van de N303 die deze dorpen verbindt. Vanaf het midden van de negentiende eeuw zijn op de Veluwe veel woeste gronden ontgonnen. Dit ging gepaard met grootschalige bosbouw. Nieuw Groevenbeek dateert uit die tijd. Oud Groevenbeek kent twee deelgebieden die al een veel langere en ook interessante historie hebben.

Ondernemende stedelingen kochten hier na 1840 grote stukken heide en zand en ook enkele bestaande boerenerven. Hun activiteiten vormden de basis voor twee landgoederen die een bezoek en een wandeling meer dan waard zijn. Wanneer je iets weet over de geschiedenis van een mooi gebied, kan een wandeling daar nog veel leuker worden. Het verhaal loopt overigens in hoofdzaak tot ongeveer 1920. Op de website van de Stichting Nieuw Groevenbeek  https://nieuw-groevenbeek.nl/ ) vindt de geïnteresseerde lezer veel meer informatie over o.m. de geschiedenis van het gelijknamige gebied.

Bosbouwers op Groevenbeek

In 1843 mochten gemeenten op de Veluwe tegen een heel gunstige prijs uitgestrekte heidevelden overnemen van het rijk. Voorwaarde was dat de gemeenten óf zelf de ontginning daarvan ter hand namen óf grond doorverkochten onder voorwaarde dat de koper dat zou gaan doen. Onder degenen die al snel – eind 1844 – een stuk woeste grond van de gemeente Ermelo kochten waren de gebroeders Marten en Pieter van Vledder. Marten van Vledder was een koopman die vanuit Amsterdam in Harderwijk was neergestreken. Pieter was apotheker en in de hoofdstad gebleven. De broers zagen kennelijk wel winstmogelijkheden in de woeste gronden. De percelen die zij hadden weten te verwerven lagen ten noorden van de Speulder-, Sprielder- en Putterbossen en dus aan de oostzijde van de Putterweg. Waarschijnlijk zijn zij gestart met het in cultuur brengen van een deel daarvan. Kort daarna, op 1 augustus 1846, verkochten zij echter hun bezit door aan Mr. Jacob van Hall. Het ging om totaal 206 hectaren gedeeltelijk ongecultiveerde en gedeeltelijk al in cultuur gebrachte grond met de daarop aanwezige gebouwen en beplantingen. Het enige gebouw daar was een nog niet geheel voltooide boerderij. ‘Gedeeltelijk al in cultuur gebracht’ wekt misschien ook te hoge verwachtingen. Drie hectare was hakhout, de rest was heide.

Kaartje Oud Groevenbeek in 1832

Landhuis Oud Groevenbeek in 1907

Drie weken later kocht dezelfde Van Hall van burgemeester Vitringa van Ermelo de bouwhof Groevenbeek. Die boerderij lag aan de westzijde van de Putterweg. Ook kocht hij er nog twee percelen heidegrond bij, aan de westkant tot aan de Puttense Telgterweg. In oktober 1846 volgde nog de koop van een stuk heideveld dat bekend stond als het Ermelosche Zand en dat van de ontginners de naam kreeg Sparrendaal kreeg. Dit was voordien gemeentelijk eigendom. Omdat dit op enige afstand van Groevenbeek lag, krijgt dit aandacht in een afzonderlijk artikel.

Groevenbeek kreeg de naam Oud Groevenbeek, ter onderscheiding van de boerderij aan de Oude Arnhemse Karweg die Nieuw Groevenbeek werd gedoopt.

Meteen al een maatschap of pas later?

Jacob van Hall

C.A. den Tex

Mr. Jacob van Hall (1799 – 1859) was lange tijd hoogleraar in de rechten, vanaf 1848 aan de Universiteit van Utrecht. Het is niet zeker of hij de aankopen deed op eigen naam of uit naam van een maatschap. Een krantenbericht uit die periode maakt wel melding van gronden van de heer Van Hall enz. Een bewaard gebleven notaboek spreekt over ‘diverse gronden staande ten name van mr. J. van Hall, doch in gemeenschap bezeten met de heeren mr. C.A. den Tex, P.M. Jongeneel, mr. Otto Braet Bisdom en F.C. van Hall’.

Een oudere broer van Jacob, Floris Adriaan, was eveneens jurist en vanaf 1842 minister van Justitie. Een jaar later werd hij ook nog minister van Financiën ad interim met de schone taak een staatsbankroet te voorkomen. Dit lukte door zijn kunde en doorzettingsvermogen, maar ook door de grote druk vanuit de oppositie om de financiën te hervormen. Minister Floris van Hall zal ook degene zijn geweest die gehoor heeft gegeven aan oproepen van Baron Sloet tot verkoop van heidegrond van de Staat. Hij is degene geweest die dit heeft geregeld.

Het echtpaar Jongeneel-van Hall

Wat heeft Jacob van Hall bewogen om te investeren in een stuk heidegrond, kilometers van de bewoonde wereld? Weliswaar lag het vlakbij de Zuiderzeestraatweg maar in een tijd waarin er nog geen spoorlijn lag van Amersfoort naar Zwolle. Heeft hij gezien dat Nederland mee moest in de industrialisering die elders al op gang was gekomen en dat mijnbouw een grote toekomst tegemoet ging, mét de behoefte aan hout om de mijngangen te stutten? Speelden ook de plannen tot drooglegging van de Zuiderzee een rol? Wanneer die doorgang vonden, zou er grote behoefte aan hout ontstaan ten behoeve van perkoentjes. Dat waren gepunte vuren paaltjes die onder een dijk werden ingeslagen om deze stevigheid te geven. Feit is dat in hogere kringen al sinds de 18e eeuw belangstelling bestond voor ontwikkelingen in de landbouw. Mogelijk waren zijn Utrechtse zwagers Jongeneel en Bisdom bekend met een stadgenoot die grote belangstelling had voor de mogelijkheden van cultivering door bebossing. Dat was de jurist Joan Hendrik Schober die in 1841 medeoprichter was van het Utrechtsch Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde. Hij bracht dat als secretaris tot grote bloei, maar na een gebleken verschil van inzicht besloot Schober zich te gaan wijden aan de praktijk van de ontginning. Toeval of niet, maar anderhalf jaar na Van Hall kocht ook hij 85 hectare heideveld aan de Garderenseweg van de gemeente Putten.

Mr. J.H. Schober

In ieder geval wel een maatschap

In 1858 kwam het in ieder geval tot oprichting van een maatschap. Vennoten waren Van Hall, Jongeneel, Bisdom van Cattenbroek en Jacob Hendrik van Schermbeek Van Schermbeek was notaris in Utrecht. Zijn zuster was getrouwd met een halfbroer van Jacob van Hall.
De Ermelose bezittingen van Van Hall gingen over naar de vennootschap. Dat ging dus om Oud Groevenbeek, Nieuw Groevenbeek met boerenwoning, het Ermelosche Zand en de twee percelen heidegrond, gekocht van Herman Hendrik Vitringa. Van Hall bracht 2/5 van het kapitaal in, fl 30.000,00. Het Ermelosche Zand was inmiddels omgedoopt tot Sparrendaal, wat iets zegt over de voortgang van de ontginningen. Het jaar daarop (1859) kwam Van Hall te overlijden. P.H. Marcella, luitenant-kolonel bij de Koninklijke Marechaussee en ook weer een zwager van Van Hall, nam diens plaats in. Na drie jaar trad hij weer uit. De andere vennoten gingen gedrieën verder en breidden hun bezit uit met Groot Kampveld.

Kampveld

Ten noorden van Oud Groevenbeek lag de oude ontginning Kampveld. Daar bevonden zich rond het jaar 1400 drie boerenerven: Groot – en Klein Kampveld en De Pas. (Zie de afzonderlijke artikelen hierover) Klein Kampveld kwam in 1661 in handen van particulieren. De Utrechtse heren kochten dit in 1858 van Arnoldus Johannes Baron van Sasse van IJsselt. Van een boerderij was toen al geen sprake meer. Het was heide geworden met waarschijnlijk wat boompjes.
Ook De Pas, een kleine boerderij, was allang verdwenen. In 1818 bestonden de bijbehorende gronden met een grootte van 12 hectare geheel uit bos. In 1829 werden deze  bij de boerderij Groot Kampveld gevoegd. De weduwe Van den Belt (meisjesnaam heel passend Rikje van Kampveld) verwierf Groot Kampveld na het overlijden van eigenaar Klaas Rijksen Kuiper en verkocht dit in 1864 door aan de maat- of vennootschap van Jongeneel en consorten.

Het feit dat de gronden van Kampveld door de nieuwe Zuiderzeestraatweg waren doorsneden zal geen goed hebben gedaan aan de levensvatbaarheid van de eeuwenoude boerderij. Dat kan een rol hebben gespeeld bij het opgeven van de landbouw op deze plek. In 1869 verscheen een advertentie waarin het afbraakmateriaal van Groot Kampveld te koop werd aangeboden. Bewoner Peter Nummerdor week uit naar Norden.

 

Kampveld anno 1832

Opheffing van de maatschap en veiling

In verband met toenemende onderlinge problemen besloot men in 1894 tot opheffing van de vennootschap. Jongeneel was in 1875 overleden, Otto Bisdom in 1889. Aan hun weduwen wasr een onverdeeld derde gedeelte in de vennootschap toebedeeld. Het zou zo zijn geweest dat de weduwe Bisdom haar deel had opgeëist. Een veiling volgde. Verkopers waren de dames Bisdom-van Hall en Van Schermbeek-de Jongh, en Pieter Jongeneel die zijn moeder was opgevolgd.
Dr. Etiënne Daniel Cartier van Dissel, arts in Lochem en gehuwd met een dochter van Jongeneel, kocht bij de veiling Sparrendaal; Oud en Nieuw Groevenbeek en Kampveld, inmiddels tussen 1860 en 1894 uitgebreid van 434 ha tot 549 ha, werden in 11 percelen verdeeld. Pieter Jongeneel kocht perceel 1, het oorspronkelijke landgoed Oud Groevenbeek ten westen van de Putterweg. Dit met het recht om de bomen op dat perceel te behouden. Dr. F.E. Vos, gehuwd met een dochter van Jongeneel, werd eigenaar van de percelen 5 en 6 met hetzelfde recht. De kopers van het tussenliggende perceel 3 verkochten dit in 1895 door aan dr. F.E. Vos.

Het in percelen verdeelde en te veilen bezit

Ontginning en bosbouw

Veertig jaar na de start van de bosbouw op Groevenbeek keek de auteur van De ontginning onzer heidevelden vrij uitgebreid terug op de ontginningsactiviteiten in dit gebied.

Hij vertelt ook  hoe men hier in de begintijd had geëxperimenteerd. Men had geen ervaring en wilde door voorzichtig te werk te gaan kapitaalvernietiging vermijden. Aanvankelijk dacht men dat de eik op deze grond niet wilde groeien en de beuk wel. Maar de ondervinding leerde anders. De eik deed het goed en had als handelsartikel grotere waarde, zodat men overstapte op deze soort. Dennenbossen waren hier belangrijk omdat zij weinig voorbewerking vereiste. Het zaaien vond deels plaats in gespitte grond, ook pootte men zaailingen. Landelijke ervaring leerde inmiddels  dat bomenteelt de grond rijker maakte en niet uitputte en dat de heideontginning door boscultuur, mits met beleid gedaan, met voordeel kon plaatsvinden.

Ontwikkeling Landgoed Oud Groevenbeek

Pieter Jongeneel kocht dus het deel van het bezit dat vanouds Groevenbeek heette en dat Van Hall had gekocht van de Ermelose burgemeester C.L. Vitringa. Het ging toen om een boerenwoning, landheerskamer, stal, schapenhok, verdere getimmerten, put en gronden. Of de landheerskamer er bij de koop door Vitringa ook als was, is niet na te gaan maar enigszins waarschijnlijk is het wel.
Volgens diverse publicaties zou in 1870 de oude woning zijn afgebroken en hebben plaatsgemaakt voor een eenvoudig landhuis. Ook zou toen op enige afstand een nieuwe boerderij zijn gebouwd. Hoewel het kadaster het perceel in 1869 opnieuw heeft gemeten, is er toch wel aanleiding om hieraan te twijfelen,
Rond 1950 heeft Wijnanda Jacoba van Leeuwen-Vos haar herinneringen op papier gezet. Zij, geboren in 1880, was een kleindochter van Pieter Jongeneel en heeft in haar jeugd de vakanties op Oud Groevenbeek doorgebracht. De herinneringen hieraan behoorden tot de mooiste uit haar kindertijd. Het is een feest om te lezen hoe dat toen ging. Vakanties duurden in die tijd vaak enkele maanden. In veel gevallen werd een deel van de inboedel overgebracht. Uit haar beschrijving van het huis Oud Groevenbeek uit haar jeugd – dus na plm. 1885 – komt een beeld van het huis naar voren zoals het ongeveer moet zijn geweest in de tijd van Van Hall, maar misschien sindsdien wat vergroot, getuige het volgende fragment:
“Het huis lag in dezelfde richting als het huidige kasteel, keuken aan het Kerkpad (weg Ermelo-Putten), twee slaapkamers aan Ermelose kant, twee woonkamers naast elkaar met elk een waranda naar de tuinzijde onder de prachtige linde en bruine beuk. Het oude boerderijtje nam de Z. zijde van het huis in. In die dagen was men bang voor de zon en werden de ‘mooie ‘kamers aan de N. zijde gebouwd. (…) Waar het huis de achterkant van de boerderij vormde, zal het er wel gestaan hebben toen Oud Groevenbeek gekocht werd. Na Pol uit Grootvaders tijd, woonde in onze kinderjaren er de boer Renselaar”.

Op deze topografische kaart, gebaseerd op een verkenning in 1885, is de oude situatie (zonder afzonderlijke boerderij) nog te zien.                        (Top.Dienst/Het Kadaster)

Drie generaties Wijnanda. Links mevrouw Van Leeuwen-Vos, de auteur van de memoires

De anekdote die mevrouw Van Leeuwen vertelde over de vrouw van boer Pol mag niet onvermeld blijven.

“Het boerderijtje had zijn voorkant aan de Z. kant, naar Putten (waar de voordeur van het kasteel zich bevindt. De achterzijde was de zijkant van de woonkamer, ja kwam met een deur daarin uit Ik heb hem altijd gesloten gezien, maar Moeder vertelde, dat vrouw Pol binnenkwam toen Grootmoeder zich even op een bank had uitgestrekt en uitriep: “Kijk me dat luie zwijn daar eens liggen!”
Duidelijk is zij over de gang van zaken rond het huis op Oud Groevenbeek. Zoals al vermeld, kocht Pieter Jongeneel dit goed bij de veiling van eind 1894. Hij verliet zijn buitenhuis Mignon in Baarn en nam voor de laatste jaren van zijn leven zijn intrek in de Ermelose bezitting.
‘Dadelijk werd het oude huis gemoderniseerd, de oude boerderij verdween, aan die zijde kwam de voordeur met ruim entrée en kamer aan de Z. zijde. De warande aan de N.W. kant gelegen kamer, moest plaats maken voor [een] grote aangebouwde biljartkamer. Copijn herschiep de pruimenhof in een fraaie vijver met tuin eromheen. De kamers werden behangen, nieuw ingericht en daarmee verdween het sobere en stijlvolle uit de periode ’47-’95’.
Haar broer schetste het in iets andere bewoordingen:
‘de boer is verdwenen, een paar grote kamers zijn bijgebouwd, o.a. biljartkamer. Hij heeft een armzalig moestuintje en een boomgaardje helemaal laten verdwijnen, van de boomgaard is een prachtige vijver gemaakt! Met een stenen vlonder kon je op een eilandje komen. De vijver was altijd met water, de Groevenbeek bleef daar altijd doorstromen’.
Dat is de situatie zoals wij die zien op foto’s van rond het jaar 1900.

Jongeneel opgevolgd

Pieter Jongeneel, gehuwd met de zeer bemiddelde Wilhelmine Henriëtte de Heus, was eigenlijk voorbestemd om de leiding van de houthandel over te nemen. Hij had er noch aanleg voor, noch plezier in en koos voor een bestaan als rentenier. Wel had hij het aandeel van zijn moeder in de vennootschap overgenomen. Zijn zwager Floris E. Vos, een praktiserend arts, bood aan om de leiding van het bedrijf over te nemen. Pieter Jongeneel overleed op 6 januari 1898 op Oud Groevenbeek. Zijn weduwe bleef er wonen tot ongeveer 1900. In 1901 woonde zij in Arnhem en in 1903 in Hilversum. Schoonzoon Floris Vos (een zoon van de zojuist bedoelde), daartoe door haar gemachtigd, verkocht het landgoed in 1903 aan de heer J.H. van Schermbeek.

Dr. F.E. Vos

De naam Van Schermbeek kwamen we al eerder in dit verhaal tegen. Jacob Hendrik van Schermbeek was een van de oprichters van de vennootschap in 1858. Hij had in 1867 het landhuis Schoonderbeek in Putten aangekocht, gelegen iets ten zuiden van Groevenbeek, Hij overleed in 1882, waarna zijn weduwe, Sophie Johanna Selinde de Jongh, in zijn plaats participeerde tot de veiling van 1894.
Het echtpaar had drie kinderen gekregen. Een zoontje en dochtertje waren slechts enkele maanden oud geworden. Het middelste kind, Pieter Adriaan, geboren in 1838, overleed in 1855. Intussen had het echtpaar de kinderen van Anne Maurits van Hall en de zus van Van Schermbeek als pleegkinderen in huis genomen. Hun ouders waren gestorven. In 1860 namen zij nog zes pleegkinderen in huis: drie zoons en drie dochters van broer Ernst van Schermbeek. Deze overleed eind 1860, nadat zijn echtgenote in januari van dat jaar in het kraambed was gestorven.

De familie Van Schermbeek

De koper van Oud Groevenbeek in 1903 was een van de laatste zes pleegkinderen van notaris Van Schermbeek, evenals deze Jacob Hendrik geheten. Hij trouwde met Rijkje Ubbink, een weduwe en eigenaresse van het familiehotel in Putten. Van Schermbeek had in 1894 bij de veiling al een aantal percelen van Groevenbeek verworven. Hij bezat 140 van de toen geveilde 549 hectare. (Overigens ligt hier de historische oorzaak van het feit dat men nu ten oosten van Nieuw Groevenbeek opeens weer bordjes Oud Groevenbeek aantreft.) Daarnaast was hij bij de veiling nog mede-eigenaar geworden van Klein Sprielt in Putten.

Van Schermbeek vestigde zich met zijn vrouw en zoon Pieter Adriaan (1902-1980) op Oud Groevenbeek. In 1907 verrees onder architectuur van het bureau Van Essen & Van Zeggeren uit Harderwijk een nieuw landhuis op de plek van het oude. Aan de overkant bouwde Van Schermbeek op een kunstmatige heuvel een watertoren met eronder een gasgenerator. En in 1910 ook een kassencomplex waarvan anno 2019 nog een deel over is. Van Schermbeek overleed in 1920, zijn weduwe in 1946. Zoon Pieter, bosbouwkundige en een hartstochtelijk jager, in 1948 gehuwd met Gerarda Mathilda Costerus, erfde het landgoed. Het paar bleef kinderloos. Het beheer van een dergelijk landgoed werd in financieel opzicht steeds moeilijker. In 1968 werd het verkocht aan Natuurmonumenten, onder het beding dat de bewoners tot hun overlijden zouden mogen blijven. Van Schermbeek overleed in 1980, twee jaar later gevolgd door zijn vrouw. Beiden werden op Groevenbeek begraven.

Meer lezen over Groevenbeek

Het oude landhuis met op de achtergrond de boerderij en bijgebouwen (ca. 1900)

Het nieuw landhuis of kasteel

De door Van Schermbeek gebouwde watertoren en druivenkas