Een leporellokaart van het Boshuis Drie. Onder een klepje zitten tien als een harmonica gevouwen fotootjes van mooie plekjes uit de omgeving.
Het is leuk om eens de website Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) te bekijken (https://www.ahn.nl/ ) Met scanners die gebruik maken van hoogtemeting via laser en daarmee samenhangende technieken wordt Nederland vanuit de lucht in beeld gebracht. Dat levert door voortschrijdende techniek een steeds meer gedetailleerd beeld van hoogteverschillen in Nederland op. De gegevens die nu op de website staan, AHN3, dateren uit de jaren 2014-2019 en zijn gebaseerd op acht hoogtemetingen per vierkante meter. Tal van organisaties met uiteenlopende doelstellingen maken een nuttig gebruik van de kennis en de mogelijkheden die de website biedt.
Twee AHN-beelden van het ziekenhuisterrein van Veldwijk. Rechts in oranje het perron van het NS-station Ermelo. Bovenin de Horsterweg. Blauw geeft lage ligging weer. Via groen en geel geven de kleuren steeds grotere hoogten aan, wat hier eindigt bij oranje. Duidelijk is de grote heuvel midden op het terrein te zien (Berg en Dal) en onderaan de plek waar voorheen de kliniek De Feithenberg stond en waar de grond is weggegraven.
Hetzelfde beeld weergegeven met de laag hillshade ingesteld. Hier komen de terreinvormen ook mooi tot hun recht.
Een bijzondere bron van kennis
Ik weet niet of dit vooraf ook bedacht was, maar ook voor archeologen en anderen die zich met geschiedenis bezighouden bleek de AHN een bijzonder nuttige bron van kennis te zijn. In de pers is ruim aandacht besteed aan een project van Erfgoed Gelderland en de Universiteit Leiden waarbij aan ruim 2000 vrijwilligers een AHN-opname van een deel van de Veluwe werd toegewezen met het verzoek om opvallende plekken te omcirkelen. In een paar maanden werden bijna 400.000 kaarten van 300 x 300 meter onderzocht. Dit leverde honderden potentiële grafheuvels, houtkoolmeiers en raatakkers op. Deze moeten nog worden bevestigd via onderzoek ter plaatse. In het najaar 2021 is zo in het Speulder- en Sprielderbos het bestaan van meer dan 20 ‘nieuwe’ grafheuvels vastgesteld.
Twee opnames van grotere hoogte van de driehoek Ermelo-Putten-Garderen. Daarvoor geldt hetzelfde als hierboven al verteld. Rechtsboven de zandafgraving Ullerberg.
Celtic fields bij Drie
Maar waar het mij nu om gaat, is dat al snel na de lancering van de website bleek dat er bij Drie, nabij het Solse Gat Celtic fields (beter: raatakkers) waren te zien. Dat zijn akkertjes uit de IJzertijd (in gebruik van ruwweg 1.000 voor Christus tot in de Romeinse tijd) Zij zijn vierkant of rechthoekig en omgeven door walletjes. Vandaar dat ze met hoogtemeting zichtbaar worden. Vanaf de grond zul je ze niet snel ontdekken.
Voor meer in dit soort dingen geïnteresseerde lezers is dit allemaal oud nieuws. De vondsten zetten natuurlijk ook wetenschappers aan het denken.
Nieuwe ideeën over bewoning
Onder invloed van vermeerderde kennis ontwikkelen zich nu nieuwe ideeën over de bewoning. Tot voor kort was grofweg de aanname dat de vroege bewoners op de Veluwe vooral de plekken tussen de 10 en 30 meter boven NAP opzochten. Hogere bewoning zou moeilijk zijn geweest vanwege het ontbreken van water. Door meer naar de samenstelling van de bodem te kijken, komen onderzoekers nu tot andere hypothesen. Er zijn aanwijzingen dat de mensen in de vroege tot late steentijd de relatief armere gronden bewoonden. Het bos was daar minder zwaar en kon gemakkelijker met het beschikbare gereedschap ontgonnen worden. Later begon een trek naar de stuwwallen. Daar was rijkere grond te vinden. De oorzaak daarvan ligt in een periode ver vóórdat de Veluwe met een dikke ijskap werd overdekt. In een periode van bodemdaling stroomden hier toen zuidelijke rivieren in een ondiepe zee en zetten leem af. Toen vanuit het noorden in het Saalien (238.000 tot 126.000 jaar geleden) een dikke ijskap met lobben in rivierdalen naar het zuiden schoof, drukten deze de bodem aan de zijkanten opzij. De leemlagen kwamen daardoor scheef te staan. De opgedrukte grond bleef na de ijstijd in ons landschap te zien als stuwwallen, zoals de Stuwwal van Garderen die via Drie richting Ermelo en Putten loopt en daar afvlakt. De scheefgestelde leemlagen komen hier en daar aan de oppervlakte. Dat maakt die plekken aantrekkelijk voor landbouw vanwege de betere bodem. Bovendien zorgen die leemlagen plaatselijk voor een ‘slechtere’ afwatering waardoor op de voor Nederland grote hoogte gunstige omstandigheden ontstaan om er te kunnen leven. Hier en daar komen in het Speulderbosch dan ook poelen voor.
Bewoning: van laag naar hoog en weer naar laag, maar elders
In de late steentijd en de bronstijd lijkt zich een omkering in de bewoning te hebben voorgedaan, van laag naar hoog. De verklaring wordt gezocht in het armer worden van de grond door ontbossing, uitspoeling en verzuring. Binnen deze nieuwe ideeën over de bewoning past de aanwezigheid van raatakkers nabij Het Solse Gat (een leemkuil!) op een plek die vroeger niet geschikt werd geacht voor bewoning. In de Karolingische periode (ruwweg vanaf 750 na Chr.) zijn de hoge bewoningsplekken verruild voor de lagere gebieden van de Gelderse Vallei en de omstreken van Ermelo en Putten, dus weer van hoog naar laag. De bossen hernamen dankzij de rijkere bodem weer hun rechten. Wat wij hebben ervaren als oorspronkelijke oerbossen die op de Veluwe steeds zijn blijven voortbestaan, zijn volgens nieuwe theorieën dus eigenlijk geen primaire maar secondaire bossen.
Verondersteld wordt ook dat de eerste bewoners van Speuld mensen zijn geweest die oorspronkelijk op Drie als landbouwers bij de Celtic fields hadden geleefd en die na hun vertrek nog rechten (waardelen of aandelen) in het bos behielden. Inderdaad zou dit ook voor de oude erven in Speuld kunnen hebben gegolden. Later werden die aandelen verhandelbaar en kwamen ze vaak in handen van rijk geworden families in de regio.
Ervaringen uit de praktijk
Enkele jaren geleden had ik van dit alles eigenlijk geen weet. Wel had ik toen een gesprek met Evert van de Beek die vroeger een tijd ‘boer op Drie’ is geweest. (We spreken niet alleen van ‘op Urk’ maar ook van ‘op Drie.’) Velen kennen hem nog wel als oud-wethouder van de gemeente Ermelo. Voor zijn verhuizing naar Drie had hij de boerderij achter kasteel Oldenaller, waar geheel andere omstandigheden heersten. Ik maakte de volgende korte aantekening van het gesprek die prachtig aansluit bij wat hierboven naar voren kwam.:
‘In Drie zit nogal leemachtige grond, waardoor de bodem beter vocht vasthoudt dan bijv. in Speuld.’ Het vergde voor Van de Beek wel een omschakeling naar een andere manier van bewerken dan op Oldenaller.
Een mooie illustratie van overeenkomst van wetenschap en praktijkervaring. Aan die laatste en ook verhalen van bewoners van een gebied wordt gelukkig ook door de historisch-geografen weer meer waarde gehecht dan wel het geval is geweest.
Een overgeleverd verhaal
Nu het toch over Drie gaat, kan ik nog mooi het volgende verhaal kwijt dat ik ook van Van de Beek hoorde. Bij het Boshuis zit nog de oude put in de grond, afgedekt met een betonnen plaat. Vroeger gebeurde het wel eens dat er een dier in de put viel. Later heeft men er een soort hok omheen getimmerd. Wanneer er een dier in was gevallen, was het water bedorven. Dan werd iemand van Staatsbosbeheer, het moet de heer Born zijn geweest, zittend in of op de emmer, in de put neergelaten (40 m) om het kadaver uit de put te vissen. Dat werd dan in een teil ophoog getrokken. Degene die moest afdalen vertrouwde maar één man aan de zwengel die een veilige afdaling garandeerde en dat was Teunis van Milligen, de man op de foto met het paard.
Nog een bijzonderheid die Van de Beek heeft vernomen van oudere bewoners van Drie:
De eerste brandtoren was een hoge beuk waarin pennen waren geslagen om erin te kunnen klimmen.